uur en
minuten
Foto: Marie Broeckman
Foto: Marie Broeckman

Dolf Jansen

Dolf Jansen is cabaretier, columnist, radiomaker, hardloper en liefhebber van rauwe groente, maar zeker ook gek op natuur, alles dat groeit en bloeit, paden waar hij overheen kan snellen, en uitzichten die hem de adem benemen. Hij schrijft daar geregeld over voor Trouw en Vroege Vogels. En nu, nu komt zijn lang verborgen gebleven liefde voor insecten eindelijk naar buiten uitroepteken.

Nummer 5 in

  met

 14 % van de stemmen

De oeroude kuststeenspringer

 - Petrobius brevistylis

De kuststeenspringer, Petrobius brevistylis, behoort tot de rotsspringers of Microcoryphia, een groep beestjes die zo vroeg in de evolutie van de insecten zijn ontstaan (zo’n 400 miljoen jaar geleden) dat ze van geluk mogen spreken dat ze mee mogen doen met de Insect van het jaar verkiezing. Ze hebben geen vleugels, wel primitieve ‘staartdraden’ en blijven hun hele leven lang vervellen. Ze zien er een beetje uit als garnalen op land. Toch hebben ze net als andere insecten zes poten, maar daar is dan ook alles mee gezegd.

De kuststeenspringer is een machtig interessant beestje. Je vindt deze ongeveer 1,5 cm grote diertjes in ons land op de weinige plekken waar je iets hebt wat lijkt op rotsblokken en puinhellingen (het milieutype waar de meeste rotsspringers van houden): namelijk de stenen pieren en zeeweringen aan de kust. Daar rennen en springen ze rond op zoek naar de algen waar ze van leven. Van dichtbij zie je dat ze een heleboel metaalkleurige schubjes hebben waardoor het lijkt alsof ze een Middeleeuwse maliënkolder dragen.

Die metalige schubbetjes en de sprongetjes die ze maken door hun achterlijf te krommen kunnen niet verhinderen dat er heel wat roofdieren op ze jagen, zoals spinnen en vogels. Om aan die belagers te ontkomen hebben ze nog een andere truc. In hun antennen zitten een aantal voorgeprogrammeerde breekpunten. Daar kan de spriet gemakkelijk afbreken en daarna automatisch weer aangroeien. De kuststeenspringer kan zo ontkomen en het roofdier blijft achter met een losse antenne in voorpoten of snavel.

De kuststeenspringer kent geen directe spermaoverdracht tussen mannetje en vrouwtje. Mannetjes bevestigen een lange draad aan de bodem, met drie spermadruppeltjes eraan, en houden de draad met hun achterlijf omhoog gekruld in de lucht. Het vrouwtje neemt de druppeltjes dan op na een soort van paardans.